Hoe is de Europese Unie tot stand gekomen?

1950 - 1967

In de periode van 1950 tot 1967 is de basis gelegd voor de Europese Unie zoals wij hem nu kennen. In deze tijd werden 3 belangrijke verdragen opgesteld. Deze verdragen zijn: de EGKS, de EEG en de Euratom.

 

De EGKS

 

De Europese Unie is door zes landen opgericht. Deze 6 landen zijn: België, Bondrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland. Het is begonnen met de oprichting van het Europese Gemeenschap van Kolen en Staal. De EGKS ging op 23 juli 1952 in om deze landen te verenigen op economisch en politiek gebied. De bedoeling van de EGKS was de productie van kolen en staal onder het gezag te plaatsen van een Hoge Autoriteit. Door de EGKS wilden ze oorlogen tussen de buurlanden voorkomen. De EGKS was voor een periode van 50 jaar gesloten, dus in 2002 hield het verdrag op te bestaan.

 

De EEG

 

Op 1 januari 1958 gingen er twee nieuwe verdragen in. Deze twee verdragen worden ook wel het Verdrag van Rome genoemd. Eén van die twee verdragen is het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. De EEG wordt gezien als de belangrijkste voorlopers van de Europese Unie. Het verdrag van Rome zorgde ervoor dat de economische samenwerking op elk gebied kwam. Het was dus niet meer alleen op kolen en staal. De nadruk lag wel op landbouw. Ze wilden namelijk zorgen dat iedereen genoeg te eten had. De achterliggende gedachte van de EEG is het vrij verkeer van goederen, diensten en personen.

 

De Euratom

 

Het andere verdrag in het Verdrag van Rome is de Euratom. Dit is een internationale organisatie wat als doel had het bevorderen van vreedzame toepassingen van kernenergie. De aanleiding van de Euratom was onder andere de Suezcrisis in 1956. Europa werd zich er toen van bewust hoe erg ze afhankelijk waren van de olieleveranties uit het Midden-Oosten. Hierdoor gingen de lidstaten zich ertoe zetten om kernenergie te gaan ontwikkelen, zodat ze voor hun eigen energievoorziening minder afhankelijk zouden zijn van de olie uit het Midden-Oosten. Tegenwoordig ligt het accent op het verzamelen van de benodigde kennis, infrastructuur en financiering. Dit zodat de veiligheid van de bevolking en de continuïteit van de energievoorziening zijn gewaarborgd. Alle landen die toetreden tot de Europese Unie worden door ondertekening van het Verdrag van Rome automatisch lid van de Euratom.

1967-1993

In de periode van 1967 en 1993 hebben er een paar belangrijke gebeurtenissen plaatsgevonden in de Europese Unie. Zo werden het Fusieverdrag en de Europese Akte ondertekend, en kwamen er nieuwe lidstaten. Deze gebeurtenissen hadden een grote invloed op de ontwikkelingen binnen de Europese Unie.

 

Het Fusieverdrag

 

In 1965 werd het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie van de Europese Gemeenschappen getekend en het trad in 1967 in werking. Dit wordt ook wel het Verdrag van Brussel of het Fusieverdrag genoemd. Het Verdrag bepaalde, wat de naam al zegt, dat er één Raad van Ministers, één Commissie en één budget was voor de EGKS, de EEG en de Euratom. Deze 3 waren voorheen gescheiden. Vanaf dit moment wordt er van de Europese Gemeenschappen gesproken.

 

Nieuwe lidstaten

 

Tussen 1973 en 1986 wordt het aantal lidstaten verdubbeld. Op 1 januari 1973 treden Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk toe. Het aantal lidstaten kwam toen op 9. In 1979 krijgen EU-burgers meer invloed in het Europees Parlement. Alle burgers kunnen namelijk rechtstreeks parlementsleden kiezen. Rond deze tijd werd er ook meer geld aan de armere landen gegeven om daar de werkgelegenheid en infrastructuur te verbeteren. In 1981 krijgt de Europese Unie haar 10e lidstaat, Griekenland. Spanje en Portugal volgen in 1986, waardoor de teller op 12 komt te staan

 

De Europese Akte

 

De Europese Akte was een aanpassing op het Verdrag van Rome en had betrekking op de inrichting van de interne markt, de besluitvorming, de Europese Politieke Samenwerking en het monetaire beleid. De belangrijkste veranderingen in de Europese Akte in vergelijking met het verdrag van Rome zijn:

  • Een versoepeling van de besluitvorming in de Raad van Ministers. Het vetorecht wat veel besluitvorming belemmerd had werd beperkt. Op sommige beleidsterreinen kon de ministerraad voortaan met een gekwalificeerde meerderheid besluiten. De gekwalificeerde meerderheid houdt in dat minstens 55% van de lidstaten het eens moesten zijn. In de lidstaten die voor zijn, moet ook tenminste 65% in de Europese Unie wonen. De ministerraad was dus niet langer gebonden aan unanimiteit.
  • Beperkte uitbreiding van de inspraak van het Europees Parlement.

1993 - Heden

Tussen 1993 en nu zijn er nog een paar belangrijke verdragen opgesteld, is de Euro ingevoerd en zijn er nog meer nieuwe lidstaten bijgekomen. De verdragen die opgesteld zijn zijn: Het Verdrag van Maastricht, het Verdrag van Amsterdam, het Verdrag van Nice en het Verdrag van Lissabon.

 

Het Verdrag van Maastricht

 

Het Verdrag van Maastricht vormde de Europese Gemeenschap om tot de Europese Unie. Dit gebeurde in 1993. De Europese Unie is tegenwoordig het belangrijkste samenwerkingsverband in Europa.

De landen die deelnemen aan de Europese Unie hebben een aantal organisaties opgericht. Aan deze organisatie dragen ze een deel van hun eigen bevoegdheden over. Over deze organisaties gaan we het in het hoofdstuk ‘De Europese Instellingen’ hebben.

Verder werd in het Verdrag van Maastricht de basis voor de Economische Monetaire Unie en voor de gezamenlijke munt, de euro, gelegd. De EMU-paragraaf voorzag in:

  • Een gemeenschappelijke financiële markt, waarin alle landgrenzen verdwenen waren.
  • Een convergentiebeleid waarin lidstaten hun monetair en economisch beleid meer op elkaar gingen afstemmen om de economieën op één lijn te krijgen.
  • De oprichting van de Europees Monetair Instituut dat dit proces controleerde. Dit vormde de basis voor de Europese Centrale Bank
  • De vorming een Monetaire Unie waarin er met één munt betaald werd.Dit verdrag zorgde ervoor dat ook andere terreinen bij het gemeenschappelijke Europese beleid hoorden, en niet meer alleen de economische aangelegenheden en kernenergie.
  • Ten slotte had het verdrag nog 2 doelstellingen voor de instellingen. Deze 2 doelstellingen zijn:
  • Over deze gezamenlijke munt, de Euro, gaan we het verder hebben in 2.3.4
  • Verbetering van de doelmatigheid
  • Versterking van de democratische legitimiteit

Het Verdrag van Amsterdam

 

Het Verdrag van Amsterdam wordt vaak beschreven alsof er geen voortgang door geboekt werd. Er werd echter op meerdere terreinen wel voortgang geboekt in de Europese samenleving. Het Europees Parlement kreeg de rol van medewetgever op meerdere terreinen. Deze medewetgeving ging vooral over onderwerpen als het milieu, vervoer, sociaal beleid, volksgezondheid en ontwikkelingssamenwerking.

Ook werden de taken van de Europese Unie uitgebreid. Aan de taken en doelstellingen van de Europese Unie werd bevordering van een hoog werkgelegenheidsniveau toegevoegd. De Europese Unie ging zich vanaf dat moment meer bezighouden met het uitwisselen van ervaringen en de coördinatie van nationale werkgelegenheidsstrategieën. Het werkgelegenheidsbeleid bleef echter wel een nationale aangelegenheid.

Ten slotte werd de samenwerking op gebied van asiel, immigratie en vrij verkeer van personen overgeheveld van Justitie en Binnenlandse zaken naar het algemene deel van het EG-verdrag. Vanaf 2004 heeft de Europese Commissie alleen nog maar het recht om voorstellen te doen op dit gebied.

 

Het Verdrag van Nice

 

Het Verdrag van Nice maakte hervormingen nodig toen in mei 2014 het aantal lidstaten van de Europese Unie werd uitgebreid van 15 naar 25. Op 1 februari 2003 trad het in werking.

Het Verdrag van Nice zorgde ervoor dat vanaf 2002 per voorzitterschap, wat elk halfjaar is, één bijeenkomst van de Europese Raad in Brussel plaats moest vinden, en de rest in het land dat op dat moment de voorzitter is. Op het moment dat er 18 lidstaten waren moesten alle bijeenkomsten in Brussel plaatsvinden. Het had alleen betrekking op formele bijeenkomsten.

Voor elke lidstaat werd het aantal stemmen in de Raad van Ministers verhoogd. De verhoging was echter relatief het grootst voor de lidstaten met de grootste bevolking. Hierdoor werden de stemmen van de grotere landen dus nog bepalender.

De Europese commissie had tot aan de uitbreiding in 2004 20 leden. Er kwamen 2 leden uit Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk en één lid uit elke andere lidstaat. Vanaf november 2004, toen de nieuwe Commissie aantrad, mocht elke lidstaat 1 commissaris leveren. Na de toetreding van Bulgarije en Roemenië zou de Commissie kleiner worden. Dit is niet gebeurd. Sinds het Verdrag van Nice wordt de voorzitter van de Commissie met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Europese Raad aangewezen. Dit moest dan weer goedgekeurd worden door het Parlement.

In het Verdrag van Nice werd ook de nieuwe samenstelling van het Europees Parlement vastgelegd. Hierbij werd het maximumaantal leden vastgesteld op 732. De ‘oudere’ lidstaten bezetten eerst 626 zetels, maar na de nieuwe samenstelling waren dit er nog maar 626. Er werden dus in totaal 96 stemmen ingeleverd. Nederland leverde 6 van haar 31 zetels in

De taakverdeling tussen het Europese Hof van Justitie en het Gerecht veranderde ook. Het Hof van Justitie ging vanaf dat moment de meeste ingediende zaken behandelen.

Ten slotte maakte het Verdrag van Nice het mogelijk dat EU-lidstaten op bepaalde terreinen nauwer konden samenwerken. Daarvoor waren toen nog maar 8 landen nodig, in plaats van de meerderheid.

 

De invoering van de Euro

 

In 1992 werd er in het Verdrag van Maastricht besloten dat er een gezamenlijke Europese munt moest komen. Op 4 januari 1999 werden beurskoersen weergegeven in euro's. Op 1 januari 2002 werd de euro gelijktijdig ingevoerd in Monaco, San Marino, Vaticaanstad en de 12 landen die deel uitmaakten van de Europese Unie.

Bij de invoering van de euro zou de waarde gelijk zijn aan de waarde van één ECU (De European Currency Unit, oftewel de Europese rekeneenheid). In 1999 werd er besloten wanneer invoering van de euro zou gaan plaatsvinden. De invoering is de grootste monetaire omwisselingsoperatie aller tijden.

Op 1 januari 2007 werd de munt in Slovenië, Cyprus en Malta ingevoerd. Een jaar later, op 1 januari 2009, werd de munt ingevoerd in Slowakije. Vervolgens is de munt in 2011 ingevoerd in Estland, in 2014 in Letland en in 2015 in Litouwen.

De euro heeft 2 zijdes, de nationale en de gemeenschappelijk zijde. De gemeenschappelijke zijde is in alle eurolanden hetzelfde. Hier staat de waarde van de munt. Naast de waarde laat de munt een kaart en de twaalf sterren van Europa zien. Op de nationale zijde mag elk land zelf kiezen welke symbolen en tekst er gebruikt worden. De symbolen op nationale zijde mogen alleen veranderd worden als de gemeenschappelijke zijde ook aangepast wordt. Er is echter één uitzondering. Deze uitzondering is voor de monarchieën en het Vaticaan. Deze mogen de nationale zijde aanpassen op het moment dat er een troonswisseling plaatsvindt. Op de euro gaan we later in dit profielwerkstuk verder in.

 

Het Verdrag van Lissabon

 

Het Verdrag van Lissabon voerde een aantal hervormingen door om ervoor te zorgen dat de Europese Unie democratischer en beter bestuurbaar te maken. Dit was nodig nadat er tussen 2004 en 2007 twaalf nieuwe lidstaten bij waren gekomen. Het verdrag van Lissabon trad op 1 december 2009 in werking.

Er kwam een duidelijk onderscheid tussen wetgeving en uitvoeringsmaatregelen die daarvan werden afgeleid.

Op een aantal terreinen werd het Europees Parlement medewetgever, samen met de Raad van Ministers. Deze terreinen zijn onder ander asielbeleid, handel en landbouwuitgaven. Het aantal leden van het Europees Parlement werd aangepast naar 750 plus een voorzitter. Nederland kreeg 1 zetel extra door het Verdrag van Lissabon. Het Europees Parlement kreeg over de benoeming van de voorzitter van de Europese Commissie medebeslissingsbevoegdheid.

De Europese Raad werd een officiële instelling van de Europese Unie. Het kreeg ook een vaste voorzitter, los van het roulerende voorzitterschap van de Europese Unie. Deze vaste voorzitter stelt de agenda op en leidt de vergaderingen. Ook vertegenwoordig hij de Europese raad als hij in contact komt met staatshoofden en regeringsleiders.

De Europese Commissie gaat niet meer over het buitenlands beleid. Hiervoor komt de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid.

De Europese Unie krijgt rechtspersoonlijkheid. Hierdoor kan de Europese Unie toetreden tot het Europees Verdrag van de rechten van de mens. Dit is onder voorbehoud dat de Europese Unie geen extra bevoegdheden verschaft.

Nationale parlementen kregen een gele en een oranje kaart. Deze kaart konden ze trekken als zij van mening waren dat voorgestelde Europese wetgeving beter op nationaal niveau geregeld kon worden dan op Europees niveau. Dit is het principe van subsidiariteit. Dit beginsel moest garanderen dat besluiten op een zo laag mogelijk niveau worden genomen. Hierdoor mocht een besluit alleen op een Europees niveau genomen worden, als dit niet op gemeentelijk, provinciaal of landelijk niveau kan gebeuren.

Als een derde van alle parlementen ook vindt dat het wel op een lager niveau besloten kan worden, moet de Europese Commissie haar wetgevingsvoorstel heroverwegen. Als meer dan de helft van de parlementen van mening is dat het besluit niet op Europees niveau geregeld moet worden, kunnen het Europees Parlement en de Raad van Ministers besluiten om het voorstel niet langer in behandeling te nemen. Hiervoor is de Europese Raad een meerderheid van 55% nodig. Het Europees Parlement kan het voorstel met een gewone meerderheid afwijzen.

Ook werd er voor het eerst echt vastgelegd dat het Europees recht voorrang heet boven nationaal recht. Dit was echter in praktijk ook al zo.

In 2011 werd een voorstel gedaan door de Europese Commissie om het Verdrag van Lissabon aan te passen. Ze wilden dat er een instelling kwam voor een permanent noodfonds voor de euro. Dit permanente noodfonds staat nu bekend als het European Stability Mechanism

Sinds 2014 wordt de gekwalificeerde meerderheid op een andere manier berekend. Het is nu een combinatie van:

  • Het totaal aantal lidstaten dat stemt
  • Het aandeel van de bevolking die de lidstaten die voorstemmen vertegenwoordigen, t.o.v. het aantal inwoners van Europa.
  • Deze gekwalificeerde meerderheid is bij standaard voorstellen, van de Europese Commissie of van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, 55% van de lidstaten en 65% van de bevolking. Als het niet om deze voorstellen gaat, is de gekwalificeerde meerderheid 72% van de lidstaten en 65% van de bevolking. Op een aantal terreinen wordt unanimiteit ook aangepast naar een gekwalificeerde meerderheid. Deze terreinen bevatten onder andere immigratiebeleid en structuurfondsen.

 

Weer nieuwe lidstaten

 

In 1995 treden Finland, Oostenrijk en Zweden toe. Daarna vond op 1 mei 2004 de grootste uitbreidingsronde van de Europese Unie plaats. Er traden maar liefst 10 landen toe. Deze 10 landen zijn: Estland, Malta, Cyprus, Slowakije, Letland, Litouwen, Polen, Hongarije, Tsjechië en Slovenië. Op 1 januari 2007 traden Bulgarije en Roemenië toe. De laatste lidstaat die toegetreden is tot de Europese Unie Kroatië, dat op 1 juli 2013 toetrad. Ook gaat er dit jaar, in 2019 een lidstaat uit de Europese Unie. Deze lidstaat is het Verenigd Koninkrijk, die uittreden door de Brexit.

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb